De Bossche Loterij 1562-1564

Inleiding


Waarom deze uitgave?

Het belang van de Bossche loterijregisters en vooral dat van 1562-1564 is op meerdere argumenten gebaseerd. 's-Hertogenbosch is een van de weinige steden, samen met Leiden (1504, incompleet en 1596) en Gouda (1563), waar, althans tot 1600, nog sprake is van integraal bewaarde registers. Wie derhalve dit oude maatschappelijke verschijnsel van loterijen wil bestuderen, is aangewezen op die enkele bronnen. Het ter plaatse bestuderen van het handschrift -zonder indices- is een uiterst tijdrovende zaak, dat bovendien op den duur het handschrift niet ten goede komt. Daarnaast biedt het loterijregister aan tal van verschillende disciplines mogelijkheden voor historisch, demografisch, iconografisch en taalkundig onderzoek.

Historici vinden er voor de geschiedenis van stad en omgeving een gedetailleerde beschrijving van een goed georganiseerd gebeuren, waarbij zo'n 10.000 personen betrokken waren. In een tijd van grote politieke en religieuze spanningen werd de organisatie als organisatie een groot succes, ondanks het financiëel uiterst teleurstellende resultaat.
Daarnaast levert deze bron een schat aan gegevens voor de genealogische, biografische en demografische geschiedenis. Hele gezinnen en families worden met voor- en achternaam vermeld, zoals ook in een enkel geval een complete kloostergemeenschap. We treffen in de lijsten een weerspiegeling van wat de toenmalige maatschappij bood: humanisten, musici, kunstenaars, armen, blinden en verschoppelingen. Om deze doorsnee van de toenmalige samenleving beter toegankelijk te maken is gekozen voor een gecombineerde uitgave op papier en op diskette. Een gedrukte index van zaken en personen zou het boek in volume verdubbelen. Bovendien geeft de diskette toegang tot ieder woord, waardoor het mogelijk wordt beter taalkundig en dialectologisch onderzoek te verrichten.

Wie zich verdiept in de loterij wordt al snel geconfronteerd met de overgrote meerderheid van vrome en rechtschapen uitspraken van de deelnemers. De term "Wat Godt gevuecht my genuecht" en andere dergelijke adagia nemen zeker 80% van de inschrijvingen in beslag. Zij duiden op een vrij stabiele geloofsovertuiging en van een geestelijke evenwicht, die zeker bij de grote meerderheid van de bevolking overheerste. Op Bijbelse personen wordt gezinspeeld, zoals David en de leeuwenkuil, Judith en Holofernes, de tocht door de Rode Zee en Job. Zeer velen identificeerden zich met de arme Job in hun eigen soberheid van bestaan. Esau passeert de revue (*3076). Een ander vraagt zich spottend af wat er in het vagevuur brandt, hout of kolen (*382).
Het Latijn blijkt hierbij niet de taal van een enkeling, maar werd veelvuldig gebruikt, ook door leken. De orthodoxie van het geloof is voor velen een zorg blijkens bv. de spreuk: "Elck wacht
hem van Calvyn, want zyn leere is all venyn" (*1894).
Een ander verzucht: "Een geloof, een doopsel, een God, wie anders leert spot met God". Heiligen worden zelden vermeld, met uitzondering van Maria en Anna. Een enkele keer wordt de heilige Ontcommer vermeld (*1280).

De overige 20% van de teksten zijn natuurlijk interessanter: Min of meer openlijk wordt kritiek geleverd op de clerus, de bisschoppen en de paus. De wereldlijke overheid blijft hierbij buiten schot. Over de belastingen en de steeds toenemende heden wordt niets gezegd. Antiklerikale uitingen zijn er te over, waartoe hier een selectie volstaat. Omwille van de lezer zijn de citaten in de inleiding in hedendaags Nederlands vertaald:
"Zoals radijs en rapen, zo peperkoek en gebrande wijn,
zo zijn ook nonnen en papen altijd tesamen" (*50).

"De magen van de monnik zijn als de bekers van Bachus" (*346).

"Paterken vet rond vet dick" (*8668).

"Wie zijn geld kwijt wil, waagt zich aan loterijen en aflaten" (*1264).

"Priesters prediken anderen het geloof en handelen ontrouw,
Zij wensen anderen vrede doch dienen haar niet" (*99).

"Wie studeert in de heiligheid der begijnen
of in de gierigheid der priesters,
die zal doctor worden in de dwaasheid" (*3200).

"Wat zoudt u zeggen wanneer gij de pastoor op uw vrouw ziet liggen" (*7321).

"Is het waar of een leugen
dat priesters nemen grote teugen" (*4645).

"Een monnik op een non" (*4886).

"Als de paep u moeder bruyt" (*8147).

"Een cuyper op een tonne,
een paep op een nonne" (*8275)

"Schijt priesters en monniken
veegt Uw gat af aan kanunniken" (*5017).

"Papen, monniken, muizen, ratten" (*6259).

"Papen en monniken zijn goede heren
niemand zal hen als zwagers begeren" (*7320).
Vooral de net benoemde bisschop Sonnius moest het ontgelden. Hij sprak slecht Latijn en was blijkbaar ook nog kreupel, tenzij dit een duivels symbool betekende.
"Wat zullen hebben de trawanten
die kussen bisschops wanten" (*3090).

"Wat heeft 's-Hertogenbosch misdaan
dat ze een bisschop heeft gekregen" (*3685).

"De kreupele bisschop kan geen latijn spreken" (*2973).

"Voor Sonnius kwam, wat hadden we toen aan de bisschop van Luik" (*4656).

"Sachmen de Boschenairs blyschap oirboren
doen den biscop was gecoiren" (*8137).
De kreupele Sonnius wordt eveneens vermeld in lot nr. 7492.
De kerk in het algemeen en de paus in het bijzonder worden slechts een enkele keer bekritiseerd.

"Wat God mij geeft zal St. Pieter (=de kerk?) mij niet afnemen" (*4630).

"Si Crist est le chieff de leglise
qui sera le pape" (*4553).

"Des paeus bullen ende een oudmans cullen" (*8163).

"Paeus, bullen ende twee oudemans cullen, dat is
een groot dinck om der bagynen buyck mede te vullen" (*9293).
Naast de antiklerikale spreuken zijn de scabreuze teksten nog talrijker. De lezer moge er begrip voor hebben, ook die prosen open te citeren, omdat zij een goed beeld geven van de volksmond uit de jaren 1560.
"Wie zijn vrouw laat gaan naar alle feesten
zijn paard laat wateren met alle beesten
die krijgt binnen een jaar ongeval
hij krijgt een hoer of een kwijl op stal" (*3199).

"Wie met Lyske of Tanneke willen vrijen
doen hun broek omlaag
en bieden haar hun geslacht" (*392).

"Een moeder bevrucht door een onbekende" (*2403).

"Calleken moeilijk zat
is van voren en van achteren gespleten" (*1866).

"Vrouwen mogen dan het hof maken en dwaas spreken
echter geen valse sleutel in haar slot steken" (*2370).

"De kelen van houtzagers en de billen van een vrouw
zijn slechts met vocht te stillen" (*2382).

"Poep, poep, Hille is de bruid nog maagd" (*195).

"Hoge bergen en vrouwen konten
maken kromme benen en slappe toortsen" (*247).

"Soffle au cu, bleest den hooren"
(Wind aan je kont, blaast de hoorn) (*1466).

"Swartte cuttekens ende witte beenen dat zyn der jonge gesellen slypsteenen" (*7502).

"Het is een groot dinck daer de man zyn wyff mede stilt" (*9277).
Daarnaast vinden we veel gezegden die ofwel in het hedendaags Nederlands net iets anders luiden of die in het taalgebruik geheel verdwenen zijn. Voor taalhistorici een schat aan gegevens:
"Zwijgen en denken kan niemand krenken" (*3209).

"In lijden moet ik mij verblijden?" (*7042).

"Roddelaars zijn het ergste venijn" (*75).

"Een trouwe dienaar blijft een ezel" (*4751).
De medische stand werd niet bepaald hooggeacht:
"Wonderdadig medicijn waar de dood van de arts de gezondheid der zieken betekent" (*4167).
Deze variëteit, waarvan hier een kleine selectie werd gegeven, lijkt voldoende basis om een integrale uitgave te rechtvaardigen.

's-Hertogenbosch, schakel in tal van loterijen

De loterij van 's-Hertogenbosch van 1562-1564 was in de Nederlanden geen uitzonderlijke gebeurtenis. Hoewel er tot nu toe geen compleet overzicht bestaat van de loterijen in de Nederlanden en we ons moeten beperken tot twee studies, is het uit verschillende detailstudies toch mogelijk een redelijk goed overzicht te krijgen (1).
De oudst bekende loterij in de Nederlanden vond plaats te Brugge (1444), snel gevolgd door Utrecht in 1445, Sluis (1445), Oudenaarde (1445) en Leuven (1445). De stad Brugge organiseerde tussen 1444 en 1474 bijna jaarlijks een loterij. Andere steden namen aan de organisatie van Brugge een voorbeeld. Om de stadsschulden te saneren volgden Haarlem in 1502 Leiden in 1504 en Leuven in 1505. Dan komen we al in 's-Hertogenbosch, waar in 1506 de eerste loterij werd gehouden. In het stadsarchief van 's-Hertogenbosch zijn daarvan bewijzen bewaard gebleven in de stadsrekening van dat jaar, waarin de deelnemers worden vermeld (2). In het archief van de stad Utrecht eveneens, want het register van de Utrechtse lootmeester Floris Zwynnen bevat 116 inschrijvingen van Utrechters voor de Bossche loterij.
De stadsgeschiedschrijver Pieter van Os vermeldt deze loterij overigens in het geheel niet. Leiden kwam in 1506 met een loterij, Leuven volgde nogmaals in 1508, Kortrijk in 1509, gevolgd door Brugge in 1515 en 1518, in welk jaar ook Bergen op Zoom en Antwerpen vrouwe fortuna beproefden. Via nogmaals Leiden (1519), Delft (1520), Mechelen (1520), Thienen (1521), komen we wederom in 's-Hertogenbosch terecht. Nu maakt Pieter van Os er wel melding van: "In den voirs. scepenstoel soe is by der voirs. stat opgestelt geweest een looterye, dairaff dat men die looten op Sinte-Petersavont ad vincula nae der noenen omtrent ter vierder uren began uuyt te geven ende dat uuytgeven duerden toften XIXen dach, wesende dynsdach der maent augusti dien dach uuyt totter middernacht toe" (3). Alle inschrijvingen zijn in één register bewaard gebleven en verdienen eveneens uitgegeven te worden. Het handschrift is echter moeilijker te ontcijferen dan het onderhavige, kleiner van omvang en ook in litterair en zinnebeeldig opzicht minder gevarieerd. Toch biedt het bij nadere bestudering interessante details, zoals de inschrijving van de peuter, de latere heilige, Petrus Canisius te Nijmegen. Hij werd ingeschreven door zijn ouders, die zelf ook deelnamen aan de loterij.

De gehele 16e eeuw door werden er verder in de Nederlanden loterijen georganiseerd. Wie ook de initiatiefnemers waren, of voor welk doel ook de loterij werd gehouden, in alle gevallen was de toestemming nodig van de landsheer of diens vervang(st)er door middel van een octrooi. In enkele gevallen is het bekend dat het octrooi werd verleend, maar dat de loterij zelf toch niet heeft plaatsgevonden. Zo b.v. te Maastricht in 1523-1526, Zwolle 1554, Leeuwarden 1558, 's-Gravenhage 1561 en Leeuwarden 1565.
De loterijen gaven, zoals we zagen, de mogelijkheid zich anoniem uit te spreken over maatschappij, kerk en politiek in een kritische of ontoelaatbare vorm. Het verlenen van toestemming van de landsheer betekende weliswaar een zekere overheidscontrole, maar stond nog niet garant voor misstanden of opruiende taal. In 1564 beklaagde zich de landvoogdes over de loterij te Delft, vanwege "scandaleuse ende kettersche prosen, soe wel tegen die heylige sacramenten gots als tegen den gheestelijcken staet" (4).
In 's-Hertogenbosch zal dit scabreuze en kritische element een bescheiden rol spelen, omdat er vóór de uitslag in de teksten is ingegrepen, zoals nog ter sprake zal komen.

Zoals al eerder werd vermeld waren de stadsfinanciën de belangrijkste aanleiding om loterijen uit te schrijven en daardoor de gemeentekas te spekken.
Toch speelden ook andere factoren een rol, waarbij kerk, armenzorg ofwel cultuur een aanleidende rol speelden. Ten behoeve van de (her-)bouw van de kerk werden loterijen georganiseerd te Bergen op Zoom (1518 en 1525), Antwerpen (1518, 1524, 1566, 1574) Amsterdam (1549, 1558), Zwolle (1554), Gouda (1554 en 1563) en Vlaardingen (1593). In Amsterdam werd er een gehouden voor het Burgerweeshuis (1560); in Delft voor het Gasthuis (1562-1564); in Amsterdam voor het Dol- of Krankzinnigenhuis (1592) en in Delft voor het
College van Schamele Studenten (1595). Het Dol- of Pesthuis vormde de aanleiding te Leiden (1596)(5). In Antwerpen tenslotte organiseerde de rederijkerskamer De Olijftak in 1526, zoals dat ook in Leiden in 1596 een rol speelde. In enkele gevallen werd een loterij door de overheid geweigerd, zoals te Nijmegen, toen het stadsbestuur het verzoek afwees. Het betrof bij dergelijke weigeringen meestal particuliere initiatieven. In een aparte bijlage is geprobeerd een lijst op te stellen van alle Nederlandse loterijen tot 1600 (Bijlage 1).
Van de ca. 35 loterijen is in de archieven weinig bewaard gebleven. Complete inschrijvingsregisters zijn er nog van o.a. Leiden en Gouda. Afbeeldingen van het gebeuren zijn zeer zeldzaam, en zijn nog bekend van Mechelen uit 1520, Amsterdam uit 1558, Brugge uit 1574, en Leiden uit 1596. Van de loterijen te 's-Hertogenbosch zijn helaas geen afbeeldingen meer bekend. De loterij van Leiden wordt thans ook als integrale uitgave voorbereid.

In het geheel van de loterijen in de Nederlanden neemt 's-Hertogenbosch met drie maal een belangrijke plaats in, te meer daar twee van de drie registers integraal bewaard zijn gebleven. Derhalve leek ons een uitgave meer dan zinvol.

De organisatie

Het stadsbestuur was de initiatiefnemer tot de loterij van 1562-1564, waarvan ook de baten bestemd waren voor de stadsfinanciën. Van te voren was toestemming verkregen van de landsheer, hoewel de akte zelf thans niet meer aanwezig is en inhoudelijk verder niet is overgeleverd. Door toenemende belastingdruk was niet alleen de bevolking, maar ook de stad onder grotere druk komen te staan. Het relatief groot aantal geestelijken met een nieuwe bisschop vormde al een zware belasting voor de stedelijke bevolking. Tegelijk werden de politieke en godsdienstige tradities en zekerheden in de jaren 1560 steeds wisselvalliger. De opgelegde beden rezen de pan uit. In 1563 hielden de hervormingsgezinden hun eigen bijeenkomsten bij Vught. In november 1562 kwam de bisschop en nam zijn intrek in de stad. Sonnius, die in de loterijregisters bepaald niet positief werd beschreven, deed een Bredanaar verzuchten: "Wat heeft de stad misdaan, dat er een bisschop benoemd is"? (3685). De Bosschenaren zagen in de komst van de nieuwe bisschop geen kansen, maar bedreigingen. Daarnaast betekende het een nieuwe financiële last voor de bevolking: "0 Heer ghy die daer in den hemel zyt, maect ons doch desen bisscop met zyn insettinge kwyt". Het stadsbestuur en het kapittel waren niet erg geestdriftig; de bisschop van Luik weigerde heimelijk mee te werken aan de nieuwe situatie. Dit alles speelde zich af bij het begin van de te houden loterij. In juli 1563 schrijft de landvoogdes aan de koning dat Sonnius zijn huis moest verkopen omdat hij in geldzorgen verkeerde.

Twee jaar na de afsluiting van de loterij zou de beeldenstorm plaatsvinden, waarbij ook de kerken en kloosters van de stad geplunderd zouden worden. Te midden van deze politieke en godsdienstige spanningen was het initiatief voor een loterij geen gunstig moment.

De financiële situatie van de stad was dramatisch: In 1560 had de stad een schuld van 150.000 gulden en moesten verzoeken van de landvoogdes en de prins van Oranje om meer geldelijke steun in de vorm van beden afwijzen. In 1564, een maand na de afsluiting van de loterij, kwam de prins nogmaals naar de stad om over nieuwe belastingen te praten. Ook dit maal zonder resultaat.
Hoe dan ook, in deze precaire situatie besloot de stad het aloude middel, een loterij, uit te proberen. De rentmeesters schreven een conceptstatuut, dat door Frank van der Steegen tot een fraaie suppliek aan de landvoogdes werd uitgewerkt. Eerst werd het ter goedkeuring aan de drie leden van de stad voorgelegd. We spreken dan over het voorjaar van 1562. Er werden drie bestuursleden of "commissarissen" benoemd, te weten Jan Roelofsz. Noppen, Hendrik de Hont de jonge en Maarten Gerardsz. Heeren. Zij zouden voor hun werk ieder 60 gulden als salaris krijgen. Deze drie personen behoorden niet tot de rijke bovenlaag van de Bossche samenleving, maar tot de gegoede middenklasse. Zij waren alle drie werkzaam ten stadhuize als klerken, of eigenlijk als boekhouders. Over Jan Roelofszoon Noppen is weinig bekend, maar wel over zijn kinderen en verder nageslacht. Hendrik de Hont de jonge woonde met zijn vrouw Antonia Willem Robberts in de St. Jorisstraat, waar zij vijf kinderen kregen. Hij was de zoon van Hendrik de Hont de oude en van Anna van den Heesakker. Hij overleed op 6 juli 1596 en werd begraven in de St. Janskerk, waar zijn grafzerk nog aanwezig is.
Maarten Gerardszoon Heeren tenslotte was getrouwd met Marijke, dochter van Hendrik Kemp, en stierf op 1 januari 1578 (6). Ook zijn grafzerk is in de St. Jan bewaard gebleven (7). In de loterij zou met name Heeren zeer actief worden: Hij was de motor van het gebeuren.

Daarnaast werd er een commissie van toezicht benoemd, eveneens een driemanschap, om de correcte gang van zaken te controleren, zodat er geen bedrog, kuiperijen e.d. zouden plaatsvinden. Die commissie bestond uit jonkheer Hendrik van Eyndhouts, Jeronymus Wijnants en Goyard Loeff. Zij behoorden allen tot de elite van de stad en bekleedden hoge functies. Van Eyndhouts stamde uit een oude adellijke familie, Wynants was raad van de stad en kapitein der kloveniers, terwijl zijn vrouw Catharina Bloeymans uit een vermogende en adellijke familie stamde. Jeronymus was vernoemd naar zijn oud-oom Jheronymus Bosch. Loeff was de zoon van Bartholomeus (president-schepen) en van Ermgard van der Eyck genaamd Van der Bruggen. Zijn vrouw was Josina Pijnappel, kleindochter van de reeds genoemde stadssecretaris en kroniekschrijver Pieter van Os (8). De fraaie grafzerk van Goyard Loeff is eveneens nog aanwezig in de St. Janskerk (9).

Om de loterij goed te organiseren waren drie voorwaarden noodzakelijk:
A: Er moesten affiches gemaakt worden om bekendheid te geven.
B: Er moest een reclame- en verkoopnetwerk worden opgebouwd.
C: Er moesten prijzen bepaald worden om de aantrekkelijkheid te verhogen.
Dat alles moest gebeuren met een gedeeltelijke voorfinanciering, om de aanloopkosten en de prijzen te kunnen betalen. De voorfinanciering werd bekostigd door enkele Bossche rijke privé-personen en enkele instellingen tegen 7% rente per jaar. In totaal werd er voor 2590 gulden geleend bij acht particulieren en van het gilde der gewandsnijders en van de baarmeesters. Derhalve kon er nu gestart worden, hetgeen gebeurde op 1 oktober 1562.

A. Affiches

Er waren verschillende soorten affiches, met en zonder afbeeldingen. De Bossche drukker Jan van
Turnhout drukte in een oplage van 2000 exemplaren een akte van bekendheid. Deze 2000 stuks waren puur tekstueel. Daarnaast schilderde een zekere Willem het profiel van de stad waarna de Antwerpse drukker Hans de Laet de afbeelding in koper graveerde (of liet graveren) en in een oplage van 1900 stuks uitgaf. De werkzaamheden van de schilder Willem, daartoe uitgenodigd door de drie leden van de stad, kwamen onder kritiek van die leden moeizaam tot stand "daer hy groote moyten ende arbeyt heeft gedaen hoe ende waermen dese stadt vanden best ende opt scoenst zouden moigen conterfeyten". Over het ontwerp werd overleg gevoerd met Goessen Pijnappel. Jammer genoeg is er van de totale oplage niet een exemplaar overgebleven. Ook de naam van de Antwerpse graveur is niet bekend. Willem de schilder werd beloond met 20 gulden en 5 stuivers.

Over deze schilder Willem is veel bekend: Willem Gielisz. Remmen van Os, was getrouwd met Anneke, wettige dochter van Cornelis de Raet, die later als weduwnaar priester werd. Zij had nog een broer Hendrik en een zus Wilhelmina de Raet, getrouwd met Rutger Dirk Pus (10). Hij woonde in De Gulden Hoorn, dat hij in 1584-85 verkocht (GA, B. 91).
Hij werkte regelmatig voor het stadsbestuur zoals aan de pui van het stadhuis (11), schilderde de wapens van de keizer i.v.m. diens uitvaartdienst (12); restaureerde de schrijfkamer (13); Voor de Illustere Lieve Vrouwebroederschap maakte hij een fraai beschilderd bord met alle namen (en wapens?) van alle gezworenen in 1564-1565, ook vermeld in 1561-1562 en 1565-1566 (14). Hij was deken van het gilde van schilders, beeldhouwers en glasmakers in 1559-1560 (15).

Meerdere stadsbodes reden nu af en aan om de affiches te verspreiden: Hendrik Comelisz was een maand onderweg en bracht ze naar Gent, Brugge, Zeeland en Holland. Op 20 december 1562 vertrok de bode Adam van Wassenberg naar Harderwijk, Kampen, Zwolle, Deventer, Zutphen, Doesburg, Arnhem, Nijmegen, Kleef, Emmerich, Rees, Xanten, Kalkar, Wesel, Düsseldorf, Dueren, Aken, Roermond, Venlo en Gulik (16). Het noorden werd bestreken door Richard van Os: We kunnen zijn reis nauwkeurig volgen: Op 24 april 1563 kwam hij aan te Sneek bij Hans Pijls; op 26 april te Kollum bij Steffen van Worts; op 29 april te Dockum bij Cornelis van Geele; op 28 april te Leeuwarden bij Cornelis Claasz. alias Lantman; op 29 april te Groningen bij Johan van Dull. Een week lang doorkruiste hij het noorden te paard (17).
De Antwerpse lootmeester Mr. Jacob Bruynincx schreef de Bosschenaren dat er in de Franse vertaling van het affiche veel taalfouten zaten. Hij bood aan het opnieuw te vertalen! Het was wederom Hans de Laet die het Franstalige affiche in druk uitgaf in een oplage van 621 stuks. Van Hans de Laet is een eigenhandige kwitantiebrief bewaard gebleven (18). Ook van die oplage is geen exemplaar bekend.

Er werden ook nog eens 26 exemplaren van de affiches op fraaie wijze ingekleurd en beschilderd door Pieter Huys te Antwerpen. Wellicht waren zij bestemd voor de belangrijkste lootmeesters. We hebben hier overigens te doen met de beroemde Antwerpse kunstschilder Pieter Huys, die leefde van 1519 tot 1581, van wie onder meer werk hangt te Berlijn, Madrid en Parijs. Het Noordbrabants Museum bezit van hem een H. Christoffel.

Jan van Turnhout had inmiddels alle afbeeldingen aan de bovenkant van de affiches gelijmd, waarbij niet alleen de stad maar ook de zilverprijzen waren afgebeeld.
Wie de zilverprijzen heeft getekend en in koper heeft gegraveerd is niet bekend, maar ik vermoed dat het atelier van De Laet daarvoor verantwoordelijk was.
De loten zelf waren niet voorbedrukt. We moeten ons de affiches zo voorstellen dat het uit drie aan elkaar gelijmde stukken bevatten: Een afbeelding van de stad bovenaan, een tekstgedeelte onderaan en de afbeelding van de prijzen in het midden.

B. Reclame en verkoopnetwerk

De commissarissen besloten de meest gangbare vorm van reclame en verkoop toe te passen. Zoek geïnteresseerde lotenverkopers of "lootmeesters", binnen en buiten de stad, en geef hen provisie over de verkoop. Ook daartoe werden de boden uitgezonden. Het is niet duidelijk wie de keuze van dergelijke meesters bepaalde, maar we moeten veronderstellen dat dat via handelskontakten, studierelaties en andere vormen van netwerk gebeurde.
Wel blijkt uit de lijsten van de lootmeesters dat geheel Brabant, Vlaanderen, het Rijnland tot Keulen toe en het huidige Nederland bewerkt werd. De missies verliepen niet zonder strubbelingen: Everard Lodensteyn, lootmeester te Delft, werd met problemen ter plaatse geconfronteerd. Vermoedelijk waren de Delftse regenten niet erg ingenomen met een concurrerende loterij in exact dezelfde jaren, waarin een loterij te Delft werd georganiseerd. Toch zou Everard nog 1253 loten verkopen. Hij werd nog voor een geheel ander probleem geplaatst: Een zekere Gijsbert Jan Witten en diens vrouw Katharina N. hadden in 1481 een lijfrente op de stad 's-Hertogenbosch gevestigd. Volgens de nakomelingen was daarover in de jaren 1490-1500 en 1505 geen rente betaald.. hetgeen nu opgelopen was tot 50 pond! De erven wilden nu dit bedrag omzetten in loten. Een antwoord op dit verzoek is onbekend (19).
De Leeuwardense lootmeester Jeronymus Haenya moest zijn invloed aanwenden om toestemming van de Raad van Friesland te verkrijgen voor de loterij. De keurvorst van Kleef werd op 8 december 1562 gevraagd verlof te geven voor zijn territorium, hetgeen hij op 20 januari 1563 ook verleende. Beide documenten zijn nog bewaard gebleven (20). De geloofsbrieven van de stadsbodes, ofwel brieven van "credentie" zijn nog in één exemplaar bewaard gebleven. (21). In Middelburg moest de eerste lootmeester vervangen worden, omdat hij in Veere gevangen was genomen. Gedurende een achtdaagse reis maakte de bode Adriaan Petersz. alles in orde: Hij haalde in Veere de registers op en benoemde een nieuwe lootmeester in Middelburg.

In Gouda merken we niets van problemen, hoewel in die stad in het jaar 1563 ook een loterij werd gehouden.
In totaal werden er twaalf lootmeester benoemd in de stad zelf en ca. 44 buiten de stad. Twee personen vallen daarbij bijzonder op: In de eerste plaats de Antwerpenaar Mr. Jacob Bruynincx. We zagen al dat hij geholpen had met de franse tekst van de affiches. Ook tijdens de onderhandelingen met de zilversmeden te Antwerpen speelde hij een bemiddelingsrol, uitmondend in een opdracht en een notariëel kontract. Toen de loterij aanvankelijk teleurstellend verliep kwam hij naar 's-Hertogenbosch om te adviseren. Had hij wellicht zelf een loterij te Antwerpen georganiseerd?
Kortom, hij was zeer actief en plaatste zelf 7262 loten ofwel 10% van de totale omzet. Voordat hij zijn medewerking verleende moest hij wel met een ton bier overgehaald worden! (22).

Een tweede zeer opvallende figuur was Dirk Volkertsz. Coornhert te Haarlem. Deze vooruitstrevende humanist was lootmeester te Alkmaar en te Haarlem en verkocht in totaal 617 loten. Voor de Coornhertvorser is het interessant na te gaan welke vrienden en kennissen hij benaderde. Zelf schreef hij waarschijnlijk in onder de spreuk, die hij als eerste zonder naam
noteerde:
"0 heer wilt doch hair harten ommekeeren
die den affgoden dienen ende bewysen eere".
Het is typerend voor het fenomeen loterijen dat zeer bonafide en erudiete geleerden zoals Coornhert zich daarmee inlieten, omdat men een gokelement niet snel zou zoeken in dergelijke kringen. Waarschijnlijk komt ook Johannes Wier voor in deze loterij, die evenals Coornhert een zeer verlicht standpunt innam ten opzichte van de toenmalige strafpraktijken.

De beloning voor de lootmeesters bedroeg de 18e penning in 's-Hertogenbosch ofwel 5,5% van de omzet. Buiten de stad was het hoger nl. de 12e penning ofwel 8,33% van de omzet. Om de verkoop nog meer te stimuleren werd aan die lootmeesters die de meeste loten zouden verkopen vier extra prijzen beloofd. Dat zou Bruynincx te Antwerpen worden. Wie voor meer dan 25, 50, 75 of 100 gulden loten zou kopen, die werd ook beloond met een zilveren schaal van resp. 1 tot 4 oncen. Een aparte lijst van lootmeesters is opgenomen in een bijlage (Bijlage II).

Intermezzo

Voordat we de zilverprijzen bespreken moet er een kleine zijstap gemaakt worden, omdat niet alles naar wens verliep. Bij het zoeken naar lootmeesters en bij het bestuderen van de eerste resultaten bleken er allerlei tegenvallers.
In de eerste plaats werd er zeer kritisch gekeken naar wederom een loterij: Niet voor niets komt de prose "loterij is boeverij" zo veel voor in de registers. De lootmeester te Mechelen schreef dat hij weinig succes had gehad met de loten vanwege veel andere loterijen: "maer wantter veel diversche loteryen (zoe haemelick zoe oepenbaer) binnen middelen tyt geweest zyn ende alnoch zyn, zoe eest ... luttel geprospereert" (23).
Servatius Colonius, schoolmeester en kapelmeester te Hasselt, schreef op 13 juli 1563 dat er ter plaatse ook al een loterij was geweest (23). De lootmeester Jan Dieriksz. te .... had een slecht resultaat geboekt, maar "ic hoope dat beteren sal" (23). Zijn Dordse collega Jan Potter van der Loo, klaagde dat de mensen pas op het laatste moment willen beslissen om te kopen en nog later willen betalen (23). Het zag er somber uit, te meer daar de termijn van de loterij afliep op 10 augustus 1563. Maarten Heeren overlegde met Bruynincx te Antwerpen en schreef aan zijn twee collega commissarissen te 's-Hertogenbosch op 29 juli 1563 dat hij een afzet van 175.000 loten had verwacht. Dat was toen nog meer dan 100.000 boven de resultaten.
De oorzaken zijn bekend: Te veel concurrentie, een zwakke economie, onzekerheid over de toekomst. Het stadsbestuur was zeer teleurgesteld en besloot de loterij te verlengen. Op 29 juli reisde Heeren vanuit Antwerpen door naar Brussel en verzocht de landvoogdes toestemming te geven voor een verlenging of prolongatie. Die toestemming werd verkregen op 7 augustus 1563 voor een jaar en met een maximale omzet van 160.000 loten. De oorspronkelijke akte met de fraaie handtekening van de landvoogdes is nog bewaard gebleven (23). De lootmeester Hendrik de Vosch te Amsterdam kreeg aanvankelijk geen verlof van de schout aldaar voor een verlengde loterij (24).
Jan van Tumhout drukte nog eens 1000 affiches waarin de prolongatie werd aangekondigd. Ook van die oplage is niets bewaard gebleven (25).
Om een hogere omzet te bereiken werd besloten nieuwe en extra zilveren prijzen te laten maken.
Het zou allemaal weinig effekt hebben, zoals we nog zullen zien.
De verlenging van de loterij werd met name te Delft, ook organisator van een loterij, niet in dank afgenomen (*8291).

C. De zilverprijzen

Het was een algemeen bekend gegeven dat de loterijprijzen bestonden uit zilverwerk. Zo ook te 's-Hertogenbosch. Een enkele maal mocht ook worden betaald met openstaande lijfrenten, maar dat was in 's-Hertogenbosch niet het geval. Hoewel de stad veel en goede zilversmeden herbergde viel toch de keuze op Antwerpen. In 1562 zullen er een tiental zilversmeden te 's-Hertogenbosch gewoond hebben. De keuze voor Antwerpen had niets te doen met de kwaliteit van de Bossche kunstenaars, maar meer met de moeilijkheid om Bossche zilversmeden te benaderen, zonder dat dat problemen zou geven. Binnen de kleine stadsgemeenschap zou er snel sprake kunnen zijn van bevoordeling of partijdigheid, met alle consequenties van dien. Een dergelijk gevoelige situatie zou gevaarlijk kunnen zijn voor het welslagen van de loterij. Antwerpen bood een keur van vooraanstaande zilversmeden. Een van hen was Herman van Macheren. Vanuit 's-Hertogenbosch vertrok Maarten Heeren, vergezeld van de Bossche goudsmid Erasmus van Houwelingen, naar Antwerpen. Zij kwamen daar aan op 29 oktober 1562. Met Van Macheren werd afgesproken, dat hij de volgende prijzen zou maken: drie zilveren bokalen ("coppen") van samen 12 Mark, de once voor twee gulden. De meest kostbare bokaal droeg een verguld deksel met Neptunus. Verder zou hij twee vazen maken van samen 12 Mark. Een andere goudsmid Nicolaas Huybrechts kreeg een meer omvangrijke opdracht: Hij maakte bokalen, schalen, kroezen, bekers en zoutvaten voor samen 201,5 Mark, de once voor 36 stuivers. Van Macheren maakte de topprijzen, Huybrechts de rest. Met beiden werd een kontrakt afgesloten op 5 november 1562 in "Den Jongen Swaen" te Antwerpen voor notaris Robbrecht van Heusden. De kontrakten zijn nog bewaard gebleven (26). Van Macheren zou 436 gulden krijgen en Huybrechts 2902 gulden. Van Macheren leverde zijn werk af op 25 februari 1563 en kwiteerde voor ontvangst van zijn salaris op 15 maart 1563. Huybrechts was gereed in april 1563 en had al deels betaald gekregen op 15 maart 1563. Van de in totaal 426 prijzen die hij zou maken, waren er 182 lepels.

De Antwerpse zilversmid Van Macheren is tamelijk onbekend; van Huybrechts weten we wat meer; Hij was deken van het Antwerps zilversmedengilde in 1564, 1582 en 1590. Hij bewoonde, samen met zijn vrouw Josyne de Witte, het huis de Wolfinne in de Zirkstraat in 1547. Hij overleed pas in 1605 en zijn vrouw in 1575 en zij werden begraven in de Pauluskerk onder een nog aanwezige grafzerk. Huybrechts was ook deken van het Kolveniersgilde.

De Bossche goudsmid Erasmus van Houwelingen, die een bemiddelende rol speelde, is evenmin een onbekende. Hij was leerling van Hans van Amsterdam in 1538, meester in 1549, en vertrok rond 1568 (met medenemen van de archiefkist van het gilde) naar Holland. Korte tijd daarna kwam hij weer terug. Hij was de zoon van Jacob Gerardsz. van Houwelingen en van Hillegonda Arnoldusdr. van Wijck (wier moeder was Geertruid Adriaans van Haren). Hij had als broer en zusters: Gerard, Anna, Catharina en Jacoba.
Zelf was hij getrouwd met Johanna, dochter van de kleermaker Cornelis Reinders van der Loebeeck, afkomstig uit Lubbeek. Hij woonde met zijn gezin in de Colperstraat. Erasmus was keurmeester van 1558 tot 1562 en vervaardigde zelf o.a. een schakelketting voor de speelman van Tiel met het Tielse wapen; graveerde zilveren lepels voor de H. Geesttafel in 1562-1563;
graveerde drinkbekers van de gezworenen van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap enz. Hij wordt voor het laatste vermeld in 1577. Een pelikaan met drie jongen voerde hij als teken. Zijn enige dochter Catharina trouwde Dirk van Spoerdonck en woonde te Dordrecht. Als auteur is Erasmus bekend van een muntenboek "Penninckboeck", Leiden 1597. Ten tijde van de loterij was hij de beste en meest bekende goudsmid van de stad (27).

Toen de prolongatie een feit was werden er nieuwe opdrachten verleend. Huybrechts werd verzocht nog eens 22 schalen, 35 bekers, 25 kleinere schalen, 1 kop, een beker en drie lepels te vervaardigen voor samen 60 Mark, vier oncen en 9,5 Engelschen. Samen voor een bedrag van 847 Car. gulden en 17 stuivers.
De Bossche kunstenaar Gerit Jacobs ontwierp een eendenjachttafereel om in de eerste prijs te drijven. Hij had al bijgedragen aan het ontwerp van de eerste serie prijzen.

-Deze meester Gerit Jacobs is zeer bekend: Hij werkte regelmatig voor de stad en andere instellingen vanaf 1543. Hij tekende o.a. een patroon voor een slang, die te Mechelen gekocht werd (een "serpent") en te Utrecht was gegoten in 1541-1542. Hij verfraaide de stadhuisgevel in 1548-1549 ter ere van het bezoek van de Prins van Spanje; in 1565-1566 beschilderde hij een goudgewichtdoos met het stadswapen; beschilderde een zaal van de H. Geesttafel in 1564-1565; verluchtte een sauvegarde (vrijgeleide) in 1566-1567; schilderde wapens bij de uitvaartdienst van de Prins van Spanje in 1568-1569; ontwierp een glas-in-loodraam voor de Illustere Lieve Vrouwebroederschap in 1569-1570; was de ontwerper van nieuwe glas-in-loodramen voor de kerk van de Franciscanen en Dominicanen in 1567-1568. Dat laatste beslist als gevolg van de beeldenstorm. Zijn vrouw was Heylken, dochter van Peter van den Eeckhout. Hun kinderen waren Peterke, getrouwd met Wouter Heymans die Cremer; Jan (geboren in 1538), Jacob en Elisabeth, getrouwd met Isaac Jan Aelberts (27).-

De belangrijkste prijzen werden door een andere Bossche schilder, nl. Jan van Swoll, op een groot Bourgondisch laken afgebeeld en bij de prijzenkast opgehangen. Over deze schilder is niets bekend.

Jan van Turnhout drukte in de loop van 1563 nogmaals affiches, waarop de prijzen waren afgebeeld. De oplage bedroeg 1000 exemplaren. Ook hiervan, het klinkt eentonig, is niet een exemplaar overgebleven. In Antwerpen werd eveneens een groot laken met alle prijzen opgehangen, een initiatief van Jacob Bruynincx van 6 februari 1564.

Nu alle prijzen gereedgekomen waren moest er omzichtig gewerkt worden. Immers, in januari 1563 waren er al vier personen gearresteerd te Aalst bij Antwerpen, die een overval beraamd hadden op de loterijgelden of op het loterijzilver. Op advies van de schepenen van Antwerpen werd besloten een extra beveiliging toe te passen: In 's-Hertogenbosch werden drie permanente bewakers aangesteld met de schilderachtige namen: Jacob Roelofs alias Sancta Maria, Evert Willems alias Zilverscoen, en Arnt Wouters alias Scuerbier. Onder leiding van de schipper en voerman Frederik Hermans werd het zilver van Antwerpen naar 's-Hertogenbosch vervoerd per schip. Dat gebeurde in maart 1563. Het werd ondergebracht in het huis van Noppen. Later werden ook nog enkele stukken opgehaald door Erasmus van Houwelingen.

De verloting en uitslag

In mei 1564 kwam mr. Jacob Bruynincx vanuit Antwerpen om in de laatste fase te adviseren en bij te staan. Alles kon nu in gereedheid worden gebracht en gekozen werd voor het marktplein voor het stadshuis. Eerst werd een grote kast getimmerd door de beeldsnijders Corstiaan van der Staeck en Lambert de beeldsnijder. Deze Lambert (Hendriksz.) was beeldsnijder aan de Markt. We kennen hem van 1537 tot 1570, maar hij heeft verder geen opvallende rol gespeeld. Corstiaan van der Staeck is zo goed als onbekend, tenzij hij identiek is aan Christiaan de beeldsnijder, die in 1566 ingedaagd werd (27).
Op 12 april 1564 werd het zilver in de kast geplaatst, waarbij de stadsspeellieden het festijn opluisterden. Interessant is hierbij het volgende detail: De eerder vermelde schilder Gerit Jacobs werd gevraagd de uitstalkast te voorzien van enkele wapens, van Spanje, van Brabant en van 's-Hertogenbosch. Dat laatste wapen werd voorzien van een "wildeman ende wilt wijff". Dat zou betekenen dat in die tijd de schildhouders van het Bossche stadswapen een wilde man en een wilde vrouw waren. Dus niet, zoals thans gebruikelijk, twee wilde mannen. De meest recente samenvattende studies over het Bossche stadswapen kenden dit gegeven niet en maken überhaupt geen melding van een wilde vrouw in het wapen. Hoewel wilde vrouwen bekend zijn in de beeldenseries van de St. Jan, zou thans eens goed onderzocht moeten worden of het huidige stadswapen van de stad geen vergissing is! (28).

Vanaf die dag, 12 april, werd een permanente bewaking bij het zilver ingesteld, dag en nacht. Het was tevens een aanleiding om nog eens extra reclame te maken: De eerder vermelde Sancta Maria ging gedurende de kermisweek met de trom rond om de loterij onder de aandacht te brengen. Op de laatste avond voor de trekking, op 13 juli, werden dertien grote pektonnen op de markt geplaatst, die gedurende de gehele trekking zouden branden.

De loten, het waren er ongeveer 73.500 waren in 140 canvas zakken gedaan. Het plein werd nog eens extra verlicht met 1000 toortsen op het podium en directe omgeving. Van te voren waren alle loten doorgelezen door enkele critici, die de teksten op onfatsoen moesten screenen. Op zich een voor die tijd begrijpelijke zaak, maar voor de lezer thans te betreuren omdat daardoor het beeld van de volksmentaliteit eniszins aan scherpte inboet.
Deze examinatoren waren Frank van der Steegen, de boekdrukker Jan van Turnhout, de klerk mr. Jan Apart en de musicus Jenny Alaprande. Deze laatstgenoemde is berucht in de geschiedenis van de stad omdat hij tijdens de beeldenstorm een zeer antikatholieke houding aannam (29). In een eerder stadium had mr. Jacob Cassier ook al als censor gefunctioneerd. De loten waren inmiddels ingeschreven in éen omvangrijk register, dat thans het onderwerp van uitgave is.

De trekking begon op 14 juli 1564 en duurde maar liefst 17 dagen en nachten. Hendrik Heym, Willem van Middelaer en Hendrik Cornelisz. mochten de loten uit de zakken halen en voorlezen. Zij werden de "trekkers" genoemd. Tegelijk werd dan een "ja" of "neen" geroepen door uit een andere mand een papiertje te trekken waar "ja" of "nee" op stond. Er waren dus ook ca. 73.500 papiertjes met "ja" en "nee". In dat eerste geval viel er een prijs op. Bij iedere prijs speelden de muzikanten de trompet onder leiding van Jan van Eyck, aanvoerder der stadsspeellieden. Alle betrokkenen, nl. de commissarissen, de trekkers, de muzikanten, de toezichthouders en de bewaking, wisselden elkaar in ploegendienst af.
Van de prijzen en de nieuwe bezitters werd een register gemaakt door Gerit Colen, Peter de Cort en Dominicus Beyens. Dominicus speelde later een belangrijke rol in de beeldenstorm, waar hij de Illustere Lieve Vrouwebroederschap voor erger kwaad behoedde (30).
Van dit prijzenregister met de gelukkige winnaars is geen exemplaar bewaard gebleven. Uit andere bronnen weten we echter wel, zij het incompleet, wie een prijs gewonnen heeft. Wouter Bouwens, een rijke koopman, en Gerrit Pelgrom ruilden twee grote prijzen in voor geld, samen voor 165 gulden en 12 stuivers. Ook anderen prefereerden geld boven zilver en verkochten het zilver aan de stad voor samen 3218 gulden en 14 stuivers. Wat de stad er verder mee deed is niet bekend.

De grootste afnemers bleken te zijn geworden:

Het gilde van de Oude Vootboog voor 450 gulden; Wouter Bouwens voor 300 en 200 gulden; de Illustere Lieve Vrouwebroederschap voor 250 gulden; Willem Monicx voor 200 gulden; Gerit Pelgrom voor 125 gulden; de rederijkerskamer Mozes Doorn, Adriaan Joost Lenaerts, de priester Antonius van Straten, de Jonge Voetboog ieder voor 100 gulden. Verder waren er 19 inleggers voor 25 gulden.

Op 1 augustus vond een feest ter afsluiting plaats: 38 personen, die zich verdienstelijk hadden gemaakt kwamen samen in het stadscafé De Gaffel, waarbij voor bijna een gulden per persoon werd verteerd. Op Laurentiusdag, 10 augustus, vond er weer een maaltijd plaats waarbij 24 betrokkenen gefêteerd werden: Iedereen at voor 3,5 stuiver en samen dronken zij 44 potten wijn van vier stuiver per pot. Of de stemming tijdens die feestmaaltijden overeenkwam met het financiële resultaat van de loterij is niet te hopen.

Op 3 augustus werd middels grote borden bij De Gaffel geafficheerd wie welke prijzen had gewonnen. De prijzen voor buiten de stad werden via een bode bezorgd. Geheel probleemloos ging dat niet in zijn werk: Scheldende en tierende Brusselaars bedreigden de lootmeester aldaar, Gielis Schobts, met "groot ghethier" omdat de prijzen in 's-Hertogenbosch een geringere waarde hadden dan in andere steden en bovendien anders dan voorgesteld was. Op 19 november 1564 schreef hij dat de Bosschenaren, die naar Brussel kwamen, gevaar liepen gegijzeld te worden! Een maand later deelde hij de commissie mee dat zijn prijswinnaars liever geld hadden dan de prijzen. Het moest hem tevens van het hart dat hij weinig genoegen aan zijn werk als lootmeester had beleefd (31).
Dat loterijen niet geheel conform de regels verliepen was niet nieuw: Jan Spetael en Adriaan de Voocht, lootmeesters te Brugge, wezen de Bossche organisatie op 18 mei 1564 op "fouten ende abusen" die onlangs ook te Bergen op Zoom bij de loterij waren geconstateerd.
Jan Jansz de Meijer te Amsterdam, vader van zeven dochters, had veertien loten gekocht bij de lootmeester Hendrik Harmensz. de Vosch, wonend op de hoek van de Vissteck in die Goedt Geleye in de Warmoesstraat. Hij won een zilveren schaal van een mark, maar had tot nu toe zijn prijs niet ontvangen. Ook hij dreigde met gijzeling van Bossche burgers in een brief van 16 maart 1565... acht maanden na de trekking (31).

De lijsten met prijzen en hun nieuwe bezitters werden ook Jan Scheffer in druk uitgegeven in een oplage van 100 exemplaren, maar ook daarvan is geen exemplaar bewaard gebleven.
Laten we nu besluiten met het belangrijkste onderdeel, waarvoor de loterij bedoeld was, de financiën.

De financiën

Het doel van de loterij was de financiële positie van de stad te verbeteren. De verkoop van de loten, die 3,5 stuiver per stuk kosten, leverde 11.156 gulden op en 9 stuivers, wat omgerekend zou neerkomen op 63.751 loten. We zagen al eerder dat het aantal loten 73.646 bedroeg. In deze getallen zit geen tegenspraak, want bij de inkomsten zijn enkele onvoorziene verliesposten, zoals koersverliezen en omwisseling van zilver in geld. In een bijlage wordt een overzicht gegeven van alle aantallen loten, die per lootmeester in de verschillende steden zijn verkocht. (Bijlage III). De uitgaven bedroegen 10.600 gulden 15 stuivers. De belangrijkste uitgavenposten waren:


De nettowinst bedroeg derhalve 550 gulden, 13 stuivers en 2 oort, plus wat opgekocht of niet uitgereikt zilver van 8 mark, 3,5 oncen, 2 engelschen. Al met al een zeer tegenvallende opbrengst. Bij een omzet van ruim 11.000 gulden was een prijzenschat van ca. 7600 gulden relatief veel te hoog, waarbij de overige posten nog eens zo'n 2900 de winst reduceerden tot een schamele 550 gulden. Men kan niet anders concluderen dan dat de loterij mislukt was, te meer daar de verwachting was geweest een omzet te behalen van 175.000 loten. Om het een en ander te vergelijken: Leiden sloot in 1596 zijn loterij af met een netto winst van ca. 45.000 gulden en Haarlem in 1607 met een netto winst van 52.000 gulden. In de stadsrekening van 1563-1564 wordt het bedrag van 550 gulden bijgeschreven als inkomsten zonder één woord commentaar.

De uitgave

Het gaat hierbij om de uitgave van twee handschriften: Het loterijregister C. 166 en de financiële rekening en verantwoording C. 166 A. Dat laatste handschrift is omvangrijker dan hier wordt gepubliceerd, omdat het tweede gedeelte een concept is van het eerste gedeelte. Beide handschriften zijn vermoedelijk van de hand van mr. Jan Apart.

Ten aanzien van de spelling zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De ij die zeer sporadisch voorkomt is geuniformeerd tot de meer voorkomende y.
Aaneengeschreven woorddelen, die in het hedendaags Nederlands worden gescheiden, zijn niet gescheiden: "Tis" wordt niet "t'Is"; "vanden" wordt niet "van den".
Gescheiden woorddelen, die in het hedendaags Nederlands aaneen worden geschreven, zijn gescheiden gebleven: "molen steenen" wordt niet "molensteenen". De reden hiervan is dat men destijds woorden niet zo maar van elkaar gescheiden of juist aaneen gebruikt heeft. Afkortingen zijn gehandhaafd, behalve wanneer zij binnen een woord voorkomen. Hoofdletters en kleine letters zijn genormaliseerd overeenkomstig huidig gebruik.
Romeinse cijfers zijn omgezet in Arabische cijfers, omdat de computertechniek van de bewerker de verschillende hoogteposities niet kon verwerken.
Eigennamen: Indien een patroniem gevolgd wordt door een beroepsnaam of plaatsnaam, dan wordt die beroepsnaam of plaatsnaam als familienaam geïnterpreteerd:

Jan Gerardsz. de bakker, wordt: Jan Gerardsz. de Bakker.
Jan Gerardsz. van Dockum, blijft: Jan Gerardsz. van Dockum, waarbij Van Dockum als familienaam kan worden gezien naar eigen believen. De keuze blijft aan de lezer. In het midden van de 16e eeuw is het toekennen van familienamen niet eenvoudig te bepalen.
Jan de Vries de bakker, blijft: Jan de Vries de bakker.

Ten aanzien van de letters v, u en n moge de lezer er op geattendeerd worden dat het met name bij eigennamen niet eenvoudig is die drie letters paleografisch uit elkaar te houden. Zoekt men een naam met een van die letters, probeer dan ook eens de variant met de beide alternatieven.

Ten aanzien van de spreuken in het Spaans, Frans, Duits of een vorm van buitenlands dialect, is geprobeerd een nauwkeurige transcriptie te verzorgen. Dat neemt niet weg dat enkele spreuken of prosen niet exact zullen zijn. Dat is niet alleen te wijten aan de uitgever, maar vaak ook aan de lootmeester ter plaatse, die zelf niet begreep wat hij opschreef of aan de schrijver van onderhavig handschrift!
Bovendien bestonden bepaalde prosen uit klanken en lettergrepen, die niet altijd wat te betekenen hadden. Rijmelarij zonder betekenis. Wat te begrijpen b.v. indien men leest:
"Qui thire en broka rompa la lancha
0 qui non losa que si perda
Qui a sorte botta fe al mare
Catzo dritto realegra le fanteoule" (*4425-4428).

"Tout coessens oent lurtans", zal wellicht betekenen: Toutes choses out leur temps (*318).
Zo zijn er talloze spreuken, die door Latinisten en Romanisten nader bestudeerd moeten worden. De Engelse taal komt overigens maar één maal voor: "Better to be happy then wyse" (*4420).

Commentaar

Het commentaar is zeer bescheiden omdat een andere keuze niet mogelijk was. In de eerste plaats is geprobeerd de lezer te attenderen op bijzondere personen, die anders aan de aandacht zouden ontsnappen. Dat zijn die personen die zich op bijzondere wijze hebben gemanifesteerd in de toenmalige maatschappij.
Daarnaast is geprobeerd zo veel mogelijk eigennamen van huizen te 's-Hertogenbosch te lokaliseren via het standaardwerk van jonkheer Van Sasse van Ysselt.
Tenslotte is geprobeerd de oorsprong te vinden van de vele Latijnse teksten. Zij geven ons een beeld van de kennis van zaken, die de gewone man had van het Latijn. De eerste indruk is dat zij er meer van wisten dan tot nu toe werd aangenomen. De onmondigheid, die de leken toegedicht werd onder druk van de kerk, - zoals historici regelmatig beweren - lijkt me onjuist te zijn. De ontcijfering van het Latijn zou niet mogelijk geweest zijn zonder de uitdrukkelijke hulp van dr. C. Heesakkers van de Rijksuniversiteit te Leiden, die ik daarvoor ten zeerste dank. Het zal hem een genoegen doen de naam Heesakker(s) in deze loterij enkele malen aan te treffen.
Aan het einde van deze inleiding wil ik nog een prose citeren: Toen ik vele jaren geleden dacht het handschrift C.166 en C. 166A uit te geven, verkeerde ik in de veronderstelling dat het een gemakkelijk haalbare opgave zou zijn. Ik weet nu beter en kan slechts citeren:
"Fortis patiencia victrix" .. een sterk geduld is winnaar.

Editions le Meix, 01190 Sermoyer, France.
Annotatie van de Inleiding.

NB: De verwijzingen met een * betreffen een lotnummer.
Bijlage 1:

Loterijen in de Nederlanden binnen het huidige Nederland: Ontleend aan het boek van Anneke Huisman en Johan Koppenol en aan correspondentie met de stedelijke archieven.

1464: Utrecht
1504: Leiden
1506: 's-Hertogenbosch
1518: Bergen op Zoom
1519: Leiden
1520: Delft
1522: 's-Hertogenbosch
1523: Maastricht: octrooi.
1525: Bergen op Zoom
1526: Maastricht: octrooi.
1527: Bergen op Zoom
1529: Utrecht
1549: Amsterdam
1554: Middelburg
1554: Zwolle: voornemen.
1558: Amsterdam
1558: Leeuwarden: octrooi.
1560: Amsterdam
1561: Den Haag: octrooi.
1562: Delft.
1562: 's-Hertogenbosch.
1563: Gouda.
1565: Leeuwarden: octrooi.
1592: Amsterdam.
1592: Vlaardingen.
1595: Delft.
1596: Zandvoort.
1596: Leiden.
1600: Nijmegen: afgewezen initiatief.

1556-1578: Staatsloterij (L. v.d. Essen, de Groote en Generale Staatsloterij der Nederlanden (1556-1578), in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde, 5e reeks, le Deel, 1913.
Bijlage 2. De lootmeesters. De aanduiding * betekent assistent-lootmeester.

In 's-Hertogenbosch: Henrick Comelisz Inden Bogart; Dominicus Beyens; Jan Roeloffs Noppen; Franck van der Stegen; Willem van Vechel; Jan die Leuwe; Wouter Pijnappel; Henrick die Bye; Henrick die Hont; Marten Gerits Heeren; Wouter Bouwens; Mr. Gpyart die Ruyter.

Aarschot:Franchoys van Gheele.
Aken:Mathijs Cleermont.
Alkmaar:Dirick Folcarts (Coornhert).
Amersfoort:Coenrart Arntss.
Amsterdam:Henrick de Vosch.
Antwerpen:Mr. Jacob Bruynincx.
Boxtel:Mr. Jan Clercx.
Breda:Jan Philips.
Brugge:Jan Spetael en Adriaen de Voocht.
Brussel:Gielis Srobts, Michiel van Hamont*, Jacob van Overstraten*, Jan de Smet*, Peter Colijns, Guilliam de Pape*, Jacop de Decker*, Mr. Peter van Zomeren*, Henrick Muelmans*, Joos die Greve*, Henrick onder 't Broothuys*; Claes van der Plasse*, NN van den Kerckhoven*, Katharina Smets*, Mr. Peter le Cigne* en Katharyn, weduwe van Franchoys die Borchgreeff.
Delft:Everart van Lodensteyn.
Diest:Jan van Geel.
Dordrecht:Jan Potter.
Franeker:Bartholomeus vander Vysten.
Geertruidenberg:Jan Diricx.
Gent:Henrick van den Keer.
Gorinchem:Jan Pieck.
Grave:Jan (Jennyn) Heymans.
's-Gravenhage:Joost Millinek en Adriaen Bennincx.
Groningen:Joachim of/en Johan van Duethem.
Haarlem:Dirick Folcarts Coornhert.
Hasselt:Joirden van Usseling.
Heusden:Anthonis of Jan Gobels.
Kampen:Herman Henricxs.
Keulen:Mathijs Bilsteyn en Jorgen van Steyn.
Leeuwarden:Matheus Joosten en Jeronymus Haenya.
Leuven:Servaes van Sassen, Michiel Borchouts en Jan Roggen.
Leiden:Cornelis Willems.
Lier:Corstiaen Piekarts.
Luik:Mr. Jacop Craen.
Maastricht:Jacop van Gestel en Peter van Vleeck.
Mechelen:Franchoys Mijnsheeren.
Nyenklooster:Hr. Arnd van den Dungen.
Oirschot:Heer Jan van der Hagen.
Oosterhout:Niclaes Keyen.
Stavoren:Lubbert Geerloffsz.
Utrecht:Jan Block.